HET UNIEKE VAN EEN MEESTERWERK
VOLGENS FILOSOFEN, DICHTERS EN (ANDERE) ALPINISTEN
Wat de roman De Toverberg ook na 100 jaar nog kan betekenen, verneemt u in deze rubriek, via meer dan 30 gloedvolle getuigenissen. Van zondag 1 december tot oudejaarsavond 2024 krijgt u hier omzeggens elke dag nieuwe geloofsbelijdenissen of soms ook een kritische beschouwing over het meesterwerk.
EEN NEVER-ENDING STORY-TELLING. MET NU AL DEZE BIJZONDERE ENKELINGEN:
1. FLORIAN JACOBS – 2. HILDE KETELEER – 3. PATRICK LOOBUYK – 4. SEBASTIEN VALKENBERG – 5. KEES VUYK – 6. JAN-HENDRIK BAKKER – 7. MAARTEN DOORMAN – 8. YVES PETRY – 9. ANNEMARIE ESTOR – 10. HAROLD POLIS – 11. JEROEN VANHESTE – 12. IGNAAS DEVISCH – 13. JEAN PAUL VAN BENDEGEM – 14. RIK PINXTEN – 15. LUDO ABICHT …
VERVOLGENS ZEKER OOK: CHRIS VAN CAMP – HANS-WERNER AM ZEHNHOFF – ALINE D’HAESE – STEFAN HERTMANS – BENJAMIN BIEBUYCK – BENNY MADALIJNS – ELLI IZEBOUD – WALTER VAN DAM – GREG HOUWER – PASCAL GIELEN … EN NOG TAL VAN ANDEREN
—
FLORIAN JACOBS: EEN BOEK VOOR DE EEUWEN
“De Toverberg is de roman aller romans. Niet omwille van de hoofdpersoon: Hans Castorp wordt geleefd; hij heeft de wil en de dadendrang van een doorwrochte twijfelaar. Niet omwille van de plot: men verschuilt zich in een sanatorium, slaapt, eet, praat en sterft, en de bergwereld zinkt weg als de grote oorlog uitbreekt. Maar wel omdat we alles aantreffen in de gesprekken en beschrijvingen: de ideeëngevechten tussen dogmatiek en humanisme, tussen contemplatie en betrokkenheid, tussen starre rationaliteit en ongebreidelde romantiek. Thomas Mann, overigens auteur aller auteurs, schreef duizend bladzijden precies, geduldig, glorieus grappig (zelden heb ik zo gelachen om een boek), intens betoverend proza. Het is een boek dat groeit als een berg, al honderd jaar, en dat zal blijven groeien, zolang er lezers zijn die graag tegelijk verstrekkend denken en hikken van plezier. ‘Tegenstellingen kunnen elkaar aanvullen. Alleen het half voltooide en het middelmatige vloeken met de wereld.’ De Toverberg, een boek voor de eeuwen!”
Florian Jacobs, schrijver en filosoof. Uitgever bij de Internationale School voor Wijsbegeerte (ISVW). Lid van het schrijverscollectief ‘Schrijvers voor Oekraïne’. Zijn recentste boek: Blijven is nergens. Het Europa van Rilke (Boom, 2022).
FOTO: Florian Jabobs in zijn leeskamer, met Der Zauberberg als knuffelbeer.
—
HILDE KETELEER: EEN SOORT VAN GEDICHT
“Ik heb er een soort gedicht van gemaakt, met op het einde een citaat,” aldus auteur Hilde Keteleer.
Toverberg
Alsnog de diepste laag naar boven gespit
de jeukende korst van het chatten weggekrabd
zeven jaar uitgerust op het balkon.
Gebaad in meerstemmigheid en toch niet verzopen
in overbodige onrust, want
‘het was de liefde voor de mens, verder niets, en daardoor was het ook politiek, was het ook rebellie tegen alles wat de idee van de mens bezoedelde en omlaaghaalde.’
Hilde Keteleer, dichteres, romanschrijfster en literair vertaalster van onder meer R.M. Rilke en Klaus Mann. Publiceerde de dichtbundels Al wat winter is en waar (2001), de tweetalige dubbele bundel Twee vrouwen van twee kanten / Entre-deux (2003) met de Franstalig Belgische Caroline Lamarche. Vervolgens Deuren (2004), Weg van de tijd. Vormen van verdwijnen (2021) en Mea Culpa (2023). Daarnaast twee romans en tal van bijdragen in tijdschriften.
FOTO: Hilde Keteleer, met schoondochter en kleindochter tjdens de zomervakantie van 2024 in Oostenrijk, meer bepaald de Steiermark met zijn bergen, gletsjers, Alpenweiden en wijnvelden.
—
PATRICK LOOBUYCK: EEN BOEK OVER TIJD, ALS EXISTENTIËLE GEBEURTENIS
“Zomer 2003. Na verschillende trektochten met de rugzak naar verre oorden besloten we dat jaar de vakantie door te brengen in Zuid-Frankrijk. Wat neem ik mee: naast een tent, mijn vrouw en onze pasgeboren baby, ook het vuistdikke boek De Toverberg.
Er was voor mij wellicht geen beter moment om die magistrale en fascinerende roman te lezen. Mijn proefschrift over Moraal zonder God? ging de laatste fase in. De filosofische gesprekken over humanisme en nihilisme die Thomas Mann zijn personages in het afgelegen kuuroord laat voeren, las ik daarom gretig. Ze kwamen bij mij binnen als een bevestiging van het belang om voorbij de alledaagse dingen en gebeurtenissen te blijven nadenken. Om onze ambivalente werkelijkheid beter te begrijpen, is het goed om af en toe wat afstand te nemen en ons te richten op fundamentele vragen. Het is een inzicht dat tot vandaag – 100 jaar na de publicatie –niets aan relevantie heeft verloren.
Onze reis verliep die zomer anders dan verwacht. We vonden een campingwei met uitzicht op de prachtige Céüze-bergkam. Er was verder niemand, zelfs de eigenaars waren in geen velden of wegen te bekennen. We dachten om er alvast een dag te blijven, maar we bleven uiteindelijk onze hele vakantie. We vonden een heel rustig ritme en deden bijna elke dag hetzelfde: nauwelijks iets. De baby verzorgen en de inwendige mens versterken met Frans brood, kaas en lectuur. In die uitzonderlijke zee van tijd las ik de honderden pagina’s in één adem uit.
Die zomer voelde ik mij als Hans Castorp op mijn eigen toverberg. Net als hij, die veel langer in het sanatorium bleef dan hij bij zijn bezoek aan zijn neef had voorzien, bleven we veel langer dan gepland op onze bergwei. En net zoals Castorp werd ik, door onze zijnsmodus daar, intens geconfronteerd met wat tijd is. Hoe we tijd ervaren, hoe we die kunnen invullen en vergeten, hoe tijd kan knagen, vertragen en versnellen. Ik las in het boek wat ik zelf ervaarde: tijd waarin weinig gebeurt kruipt traag en gestaag. Maar wanneer we achteraf op die tijd terugkijken, lijkt diezelfde tijd voorbij gevlogen.
Het boek werd voor mij een existentiële gebeurtenis, een uitnodiging om stil te staan bij hoe verleden, heden en toekomst met elkaar verknoopt zijn. Wie over tijd begint na te denken, raakt er onvermijdelijk in verstrikt. Het beroemde woord van Augustinus uit zijn Belijdenissen (hoofdstuk 11) komt onwillekeurig naar boven: ‘Als niemand mij vraagt wat tijd is, weet ik het; als ik het wil uitleggen aan iemand die het wél vraagt, weet ik het niet.’
De Toverberg is een roman over tijd, die je alleen kunt doorgronden als je er zelf de tijd voor hebt. Ik wens iedereen in het leven zo’n toverbergmoment toe – een periode van richtingloze vrijheid waarin je niet alleen tijd hebt, maar ook het boek om die tijd te doorleven en er betekenis aan te geven.”
Patrick Loobuyck, moraalfilosoof, godsdienstwetenschapper, hoogleraar aan de UAntwerpen en gastprofessor politieke filosofie aan de UGent. Publiceert boeken, onder meer over Burgerschap, en komt vaak in publieke debatten als geëngageerde, geloofwaardige en inspirerende stem aan bod.
FOTO 1: Patrick Loobuyck in 2003, lezend in De Toverberg, op de Céüze-bergkam in Zuid-Frankrijk.
FOTO 2: Een filosofische wandelaar voor wie geen berg te hoog is en geen kloof te diep.
—
SEBASTIEN VALKENBERG: SUPERIEUR TAFELEN OP 1560 METER
“Wat maakt De Toverberg in mij los? Honger, een ongelofelijke trek in lekker eten en drinken! Liever had ik in antwoord op deze vraag geschreven: diepe inzichten en verheven gedachten, die tenslotte ook uitgebreid in het boek zitten, en waar niet-lezers het werk van Thomas Mann waarschijnlijk ook mee associëren. Toch is het voor mij in de eerste plaats géén roman van het hoofd, maar van de zinnen.
Dat blijkt vooral uit de scènes aan rijkgevulde tafels. Het is alweer een tijd terug dat ik De Toverberg las, maar in mijn herinnering zitten Hans Castorp, Joachim Ziemssen, meneer Settembrini en de andere sanatoriumgasten vaak en lang aan de dis. Volgens mij eten ze vijf keer per dag en telt de hoofdmaaltijd zes gangen.
‘Er waren kommen met marmelade en honing,’ begint een lange zin in de paragraaf met de veelzeggende titel Ontbijt, ‘schalen met rijstebrij en havermoutpap, schotels met roerei en koud vlees; er stond rijkelijk boter, iemand tilde de glazen stolp van een tranende Zwitserse kaas.’
Een tranende Zwitserse kaas. Het metaforische ‘tranenende’ doet me het water echt in de mond lopen. De taal van Thomas Mann is zo zinnelijk dat ‘leeshonger’ de meest letterlijke betekenis krijgt.”
Sebastien Valkenberg, filosoof en publicist, schrijft voor Filosofie Magazine, Trouw, Elsevier en andere media. Wekelijks heeft hij een column in Het Financieel Dagblad. Van zijn hand verschenen de boeken Het laboratorium in je hoofd (2006), Geluksvogels (2010), Op denkles (2015), waarvoor hij de Theodor Award ontving, Policor in de polder (2021) en recent In het voetspoor van de vooruitgang. Over uitvindingen die de wereld gaan redden (2024).
FOTO: Sebastien Valkenberg als bedachtzame fijnproever.
—
KEES VUYK: MIJMERINGEN OP EEN HOTELBALKON IN DAVOS
“De plaats van handeling is een oord hoog boven de gewone wereld, ver verwijderd van het dagelijks leven. Het sanatorium, waar de hoofdpersoon Hans Castorp zijn zieke neef gaat bezoeken, staat vrijwel op de boomgrens. Beneden is het vruchtbare dal. Rondom zijn de Alpenweiden, waarop ’s zomers het vee graast met veel bellengerinkel, maar die ’s winters grotendeels verlaten zijn op enkele gebieden na waar wintersporters sneeuw en ijs trotseren. Verder naar boven wordt het leven schaars tot het ten slotte nog in slechts enkele, taaie vormen kan bestaan.
De mensen die in het sanatorium verblijven zijn uit het leven weggerukt, maar niet dood. Nog niet dood. Zij wachten op het definitieve vonnis, mogen zij terug naar beneden, het leven in, of is hun laatste reis die naar het kerkhof?
De Toverberg waarvan de roman van Thomas Mann een beschrijving poogt te geven, is een tussenwereld, een vagevuur, een Purgatorium. De Toverberg is Manns verbeelding van de Louteringsberg.
Hans Castorp komt aanvankelijk slechts op bezoek, maar blijft uiteindelijk vele jaren. Een vaag vlekje op een Röntgenfoto – een van de moderniteiten die de Toverberg herbergt – plus een lichte verhoging op de thermometer, weerhouden hem van een terugkeer naar het dagelijks leven. Hoe lang hij op de berg verblijft, wordt niet duidelijk. Waaraan hij lijdt, evenmin. Hij heeft vooral ontdekt dat hij niet klaar is voor het leven. Hij is jong en beschermd opgevoed in weelde. Ondanks – of misschien wel dankzij zijn status van vroege wees, heeft hij nog niet veel meegemaakt en weet nauwelijks iets van het leven of van de dood.
In het sanatorium wordt hij geconfronteerd met grootse ideeën. Hij staat dikwijls letterlijk tussen twee stormen van heel verschillende denkbeelden. Twee scherpe geesten strijden om zijn aandacht. De eerste is de (door de wereld beneden half vergeten) humanist Settembrini, de tweede is de conservatieve (door de wereld beneden half uitgestoten) jezuïet Naphta. Langzaam wordt het Hans duidelijk dat de gedachten van beiden tot het verleden behoren. Zij hebben niet de kracht om de toekomst te dragen. Tegelijkertijd wordt Hans zich er in toenemende mate van bewust dat het leven, het ware leven, zo’n kracht nodig heeft.
Wat dat is, die kracht? Je zou het ‘liefde’ kunnen noemen. Een begin ervan vindt hij in zijn fascinatie voor de Russische patiënte Clawdia Chauchat. Maar hoe echt is die liefde? Is zij niet eerder een late puberale bevlieging? Hoeveel kan zij dragen? Clawdia verlaat de berg en laat Hans met vragen achter. Maar zij keert terug naar de Toverberg, met als begeleider een Nederlander, ook een zieke, die zijn oordeel komt afwachten. Mijnheer Peeperkorn is het tegendeel van een intellectueel. Niet in staat om ook maar één zin tot een goed einde te brengen. Maar wel… een mens. Een warme mens, een echte mens. Authenticiteit, dat voelt Hans aan als het nieuwe dat kansen voor de toekomst biedt.
Van alle relaties die Hans in het sanatorium aangaat is die met Mijnheer Peeperkorn de meest liefdevolle.
Het onvermijdelijke gebeurt: ook de Nederlander sterft. Maar na zijn dood is Hans klaar om de louteringsberg te verlaten.
Het harde leven in.”
Kees Vuyk, filosoof, psycholoog en vertaler. In 2018 won hij de Socratesbeker voor het beste filosofieboek met Oude en nieuwe ongelijkheid. Over het failliet van het verheffingsideaal. Hij kreeg ook veel waardering voor De feilbare mens. Waarom ongelijkheid zo slecht nog niet is (2019), Het menselijk teveel. Over de kunst van het leven en de waarde van kunst (2023) en Weg van de natuur. Over de grote ontworteling (2024).
FOTO 1: Uitzicht vanaf het balkon van een kamer van het huidige Hotel Schatzalp, dat in 1900 gebouwd werd als luxe sanatorium en dat voor Thomas Mann het model was voor het sanatorium van De Toverberg. Hoewel het al sinds 1953 een hotel is, zijn zowel het exterieur, het interieur en het uitzicht grotendeels bewaard gebleven.
FOTO 2: Kees Vuyk in 2018 met de Socratesbeker, die hij kreeg voor het beste filosofieboek van het jaar.
—
JAN-HENDRIK BAKKER: HET HOOPGEVENDE GRAS OP DE TOVERBERG
“Er loopt een draad van de Toverberg in Davos naar de andere kant van de Atlantische Oceaan, naar de kades van Brooklyn en Manhattan waar Walt Whitman in de negentiende eeuw zijn visioen over de democratische toekomst had. Ik stuitte op die verbinding tijdens mijn werk aan De kracht van gras, een boek over de schrijnende actualiteit van de grote Amerikaanse dichter. Die draad verbindt het Europa van Goethe, Rousseau en Erasmus met de Nieuwe Wereld en haar prille democratie. Hoe verschillend hun temperament misschien ook was, er bestaat een rechtstreekse lijn tussen Thomas Mann en Walt Whitman. Voor mij is de gedachte hoe er gras – het zinnebeeld van de democratie – ging groeien op de hellingen van de Toverberg ook vandaag nog een blijde boodschap.
In de tijd van zijn Betrachtungen eines Unpolitischen was Thomas Mann nog een conservatieve estheet, die het oude monarchale Europa verkoos boven de chaos van de verandering. Maar in 1922, toen hij nog volop werkte aan zijn meestervertelling De Toverberg, maakte hij kennis met Whitmans Leaves of Grass. Het lichamelijke, warmbloedige humanisme dat uit diens poëzie spreekt, veranderde zijn levenshouding totaal. Whitmans stem overtuigde hem ervan dat de waarde van het gewone menselijk leven ver uitgaat boven de esthetica van de dood, die hij eerder had laten zien in zijn Betrachtungen en zijn novelle De dood in Venetië. Thomas Mann omhelsde de democratie en zou de strijd aangaan tegen het opkomende nazisme.
In De Toverberg komt het allemaal samen in Manns schepping van het onvergetelijke personage van de Italiaanse humanist Lodovico Settembrini. Een eeuw later, in deze dreigende, van haat vervulde tijd, is zijn zachtaardige geest, die in de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog bleef geloven in het individu, de vooruitgang en verdraagzaamheid, opnieuw onze enige hoop. ‘Where are we going to, Walt?’ vroeg Allen Ginsberg in 1950 in een van zijn gedichten. Thomas Mann gaf in 1924 al het antwoord: laten we het gezelschap van Settembrini zoeken.”
Jan-Hendrik Bakker, schrijver en filosoof, promoveerde op een studie over literatuur en media, publiceerde over media, de stedelijke samenleving en natuur en landschap. Onder meer Welkom in Megapolis. Denken over wonen, stad en toekomst (2008), Grond (2011), In Stilte (2015), Nabijheid. Filosofische essays over toenadering (2020) en recent De kracht van gras. Walt Whitman en onze tijd (2024).
FOTO 1 (bovenaan): Het eeuwige, hoopgevende gras van de bergweide.
FOTO 2: De Amerikaanse ‘self made’ journalist, dichter en essayist Walt Whitman in 1870.
FOTO 3: Thomas Mann in 1929.
—
MAARTEN DOORMAN: HET MAGISCHE VAN DE CIRCULAIRE TIJD
“Op een gegeven moment introduceert de geneesheer-directeur op de Toverberg het nieuwste van het nieuwste: een grammofoon. Het gezelschap verzamelt zich rond het wonder en daar klinkt plotseling muziek! We kunnen ons haast niet meer voorstellen wat zo’n magische eerste ervaring destijds betekende. Maar het is ook een ongelooflijk krachtig beeld van de tijdsopvatting die in het boek zo’n belangrijke rol speelt.
De tijd is namelijk circulair in dit boek, een nunc stans, zoals Thomas Mann bij Arthur Schopenhauer en Friedrich Nietzsche had gelezen. Steeds gebeurt hetzelfde. De gezamenlijke maaltijden, het opnemen van de temperatuur, de verplichte rustpauzes. Er gaat wel eens iemand dood maar die wordt bij wijze van spreken onder het tapijt geveegd. Er gebeurt niks, of althans steeds hetzelfde.
De betovering is compleet, alsof je je achter de ondoordringbare haag van Doornroosjes kasteel bevindt. In deze decadente wereld is iedereen in slaap gesust, het lijkt of het altijd zo blijft. Er zijn alleen maar eeuwig groene naaldbossen rondom, dus geen verschil tussen winter en zomer.
Lijkt. Want het is een illusie. De echte geschiedenis gaat meedogenloos door. Aan het eind breekt de Eerste Wereldoorlog uit en Hans Castorp, de hoofdpersoon, verdwijnt naar de laagvlakte, zijn gewisse dood tegemoet. Thomas Mann rekent in dit boek af met de betovering van zijn eigen fin de siècle-gevoelens en krijgt oog voor de geschiedenis.
Francis Fukuyama had er ook van kunnen leren in plaats van The End of History te schrijven en te geloven in een eindeloze neoliberale wereld waarin alles goed was gekomen. Het komt nooit goed en de geschiedenis dendert altijd door. Dat blijkt zo mooi en onschuldig uit die grammofoon.
De naald maakt immers steeds hetzelfde rondje over de schellakplaat, maar uit de luidspreker klinkt lineaire muziek, niet steeds het zelfde. Op een gegeven moment is het simpelweg afgelopen.
Zoals ook dit geweldige boek. Maar tegelijk gaat het door, in de geschiedenis.”
Maarten Doorman, filosoof, dichter en essayist. Professor emeritus, voorheen actief aan de Universiteit Maastricht en de Universiteit Amsterdam. Hij publiceerde acht dichtbundels. Andere publicaties zijn onder meer: Art in Progress. A Philosophical Response to the End of the Avant-Garde (2003), De romantische orde (2004), Steeds mooier. Over vooruitgang in de kunst (2005), Paralipomena. Opstellen over kunst, filosofie en literatuur (2007), Denkers in de grond. Een homerun langs 40 graven (2010), Rousseau en ik. Over de erfzonde van de authenticiteit (2012), De navel van Daphne. Over kunst en engagement (2016), Doormans klein handorakel – 100 aforismen (2017), Dichtbij en ver weg, essays (2018), Een jager in het woud. Frankrijk, Duitsland, Europa (2023).
FOTO 1: Maarten Doorman in combinatie met René Magritte.
FOTO 2: Maarten Doorman in een Toverberg-sfeer, in 2011, de tijd dat hij het boek herlas en erover ging schrijven.
—
YVES PETRY: DE ENE LEZING IS DE ANDERE NIET
“De eerste keer dat ik De Toverberg las, moet rond mijn negentiende zijn geweest. Ik studeerde nog wiskunde, las toen weliswaar graag maar werd nog niet gekweld door literaire ambities.
Het overkomt me niet vaak dat een boek me letterlijk aan het huilen brengt. Dat was hier wel het geval, met name aan het eind, waar in een paar visionaire pagina’s heel die droomwereld van de belle époque wordt weggevaagd en Hans Castorp en zijn generatiegenoten in de hel van de Grote Oorlog worden gegooid. Dat is althans hoe ik het mij herinner.
Ik weet niet waarom me dat zo aangreep. Misschien omdat ik toen zelf de leeftijd had om naar het front te kunnen worden gestuurd. Misschien raakte het me tot diep in mijn binnenste dat al die mooie woorden en hartstochtelijke gedachten en fijne manieren uit het sanatorium plotseling helemaal niets meer te betekenen hadden – en dat niet doordat er iets veel mooiers in de plaats kwam maar slechts barbarij en volstrekt betekenisloze gruwel. Ja, ik denk dat ik het zeer treurig vond dat geest en de wil tot zelfveredeling eigenlijk maar zwakke krachten zijn vergeleken met de kracht van domheid en onzin.
Ook gebeurt het niet vaak dat ik luidop in de lach schiet bij het lezen van een boek. Maar dat gebeurde wel toen een vrouw na de dood van een viriele en door iedereen aantrekkelijk bevonden maar tuberculeuze jongeman (familie van Castorp?) smartelijk uitriep dat ze op zijn begrafenis de treurmars uit de ‘Erotica’ van Beethoven zouden moeten spelen (bedoeld was uiteraard de ‘Eroïca’). Je kunt je afvragen waarom ik uitgerekend dit zo ongelooflijk grappig vond. Het zal aan de leeftijd gelegen hebben. Ik hoop maar dat ik het me op de juiste manier herinner en dat het, bijvoorbeeld, geen grapje is van mezelf!
Overigens nam ik de personages uit De Toverberg over het algemeen heel erg serieus. Vandaar dat het me zo verbaasde bij (gedeeltelijke) herlezing van het boek, zo rond mijn achtentwintigste, dat de toon van het boek veel ironischer was dan ik negen jaar eerder doorhad.
Zo kwam het althans op me over.
Ik was destijds al een afgestudeerd filosoof en deed mijn eerste pogingen om iets op papier te zetten dat van ruimer dan louter persoonlijk belang kon zijn. Het bon mot van Thomas Mann – ik citeer/parafraseer nu uit het hoofd – dat een schrijver iemand is voor wie schrijven veel moeilijker is dan voor andere mensen, bleek maar al te waar.
Maar goed, wat ik wilde zeggen: de ene lezing is de andere niet. En ik denk nog steeds dat deze tweede lezing in zekere zin meer recht deed aan De Toverberg dan mijn eerste.
Een derde lezing is er nooit van gekomen. Ik ben niet meer zo dol op heel dikke romans. Ik hou er niet meer van om langdurig te worden ondergedompeld in het universum van een ander. Ik lees nog wel fictie, maar dan toch voornamelijk van schrijvers die bondigheid nastreven. Romanauteurs moeten niet menen dat ze zomaar beslag kunnen leggen op mijn tijd en vijfhonderd of meer pagina’s lang mijn verbeelding mogen inpalmen. Misschien komt dat doordat ik inmiddels zelf schrijver ben geworden en het zo al druk genoeg heb met literatuur.”
Yves Petry is een van de belangrijkste schrijvers van Vlaanderen. Hij won onder meer de Libris Literatuur Prijs, de BNG Bank Literatuurprijs, de Inktaap en de Tzumprijs voor beste literaire zin. Hij schreef voor Het zoekend hert de Nieuwjaarslezing 2011: De zorgen van een schrijver. Bovenal maakte hij indruk met deze romans: De Achterblijver (2006), De Maagd Marino (2010), Liefde bij wijze van spreken (2015), De Geesten (2019) en Overal zit mens (2022).
FOTO: De 29-jarige Yves Petry, als aspirant-auteur in de winter van ’96, in de periode van zijn tweede lezing van De Toverberg.
—
ANNEMARIE ESTOR: OP ZOEK NAAR EEN TEMPO DAT PAST BIJ DE MENS
“Het is een wonderlijke combinatie, het trio ademhaling-verlies-tijd. In De Toverberg gaat het specifiek over tuberculose, het verlies van een geliefde of van een met passie doordrenkt leven, en het sanatorium, waar de tijd tot een onaangename stilstand of zelfs tot stolling lijkt te komen: er is voor Hans Castorp te weinig beweging in de tijd, waardoor hij in een doelloosheid terechtkomt, een melancholische staat. Nu, honderd jaar later, zou het dan om covid, of long-covid kunnen gaan, of om COPD, astma en longkanker, dit alles in combinatie met een slechte luchtkwaliteit. Als ik nu vandaag denk aan verlies, denk ik vooral aan het verlies van menselijkheid, niet alleen in de wereldpolitiek, maar vooral ook in het procedurele werken dat niet langer van ons verwacht dat wij bij onze daden op de werkvloer emoties of (terechte) bedenkingen kunnen hebben. De tijd lijkt nu niet gestold, maar dolgedraaid te zijn. Melancholie heeft plaatsgemaakt voor techno-adrenaline. In plaats van in doelloosheid verkeren we nu in het tegendeel: het hypermoderne leven verlangt op elk front doelstellingen of targets: wij stellen onze carrièredoelen, de werkgever stelt efficiency-doelen, de doelen staan vast in onze fitnessapps, in onze mindfulnessapps, in onze kookprestaties, in onze garderobe, en in ons uiterlijk wordt gegrift en gelift. Daarom schreef ik Onster Target, waarin een stem, niet toevallig vanop een berg, het volgende uitroept:
Berg je!
Voor de oprukkende vereisten.
Voor de dichttimmering van je tijd
met ambtelijke formulieren
en doordrukvakjes waarachter lange gangen
zich laten opendoen, lange gangen
die zich uitstrekken voor je geestesoog
dat nu alleen nog rijen grijze doordrukdeuren kan zien
zonder aanduidingen, zonder bewegwijzering.
Berg je
voor Onster Target!
Mijn personage slaat op de vlucht, hij rent en vliegt door de bergen:
De economische vooruitflitsen achtervolgen je
en jij,
laverend tussen de schoonheid en de sectoren
staat te hijgen van het vrieslongblaasjesrennen.
Kristallen slaan neer op je borst.
Vaak denken wij dat wij rust moeten nemen. Dat we kluizenaars moeten worden, en dat we de tijd weer helemaal stil moeten zetten. Ik heb het geprobeerd. Het werkt niet. Hans Castorp waarschuwde ons daar al voor. Maar misschien ligt de verlossing in het midden. Misschien moeten we niet blijven rennen – het ons dat zich naar het target spoedt – en ook niet stollen in triestigheid, maar moeten we luisteren naar het optimistisch-gestage. Naar het duurzame van onze hartenklop, die gehaast noch duf is. Is er zoiets als een tempo dat echt past bij de mens, bij het menselijke? En zou dat misschien niet presto zijn, en ook niet largo, maar… moderato…?”
Annemarie Estor, dichteres, zelfstandig kunstenaar, cultuurwetenschapper, tekstredacteur, vertaalster, docent en gesprekspartner. Zij studeerde Cultuur- en Wetenschapsstudies aan de Universiteit Maastricht en was Assistent in Opleiding (AIO) aan de vakgroep Engels van de Universiteit Leiden, waar zij promoveerde op een proefschrift over Jeanette Winterson. Haar poëzie werd bekroond in Vlaanderen, Nederland en de Verenigde Staten. Zij ontving de Frederick Turner Prize 2024 voor haar oeuvre.
FOTO 1: Annemarie Estor in 2024, een gewone dag op haar finca, in Aragon, Spanje. Fotografie: Nynke Maeve.
FOTO 2: Annemarie Estor in 2023, een gewone dag in Merksem. Fotografie: Lex van der Wagt.
—
HAROLD POLIS: MIJN TOVERBERG – OF DE NATTE DROOM VAN VELEN
“Ik ben een hogeropgeleide Nederlandstalige blanke man, geboren in 1970, die De Toverberg heeft ontdekt als een onderdeel van de brede popcultuur waartoe ook Luchino Visconti’s verfilming van Dood in Venetië (1971) behoorde. Ik had een bibliotheekexemplaar van de roman ontleend en vervolgens kocht ik, voor de ronde som van 300 frank, de oorspronkelijke cassette van de tweedelige, wat zangerige vertaling van Pé Hawinkels tweedehands. Als elke rechtgeaarde romanticus na Schiller wilde ook ik mijn unieke kijk op de wereld te boek stellen, maar na het lezen van De Toverberg wist ik dat ik mijn ambities fors naar beneden moest bijstellen. Tot op heden heb ik niet gepoogd, of gedurfd, om de oorspronkelijke Duitse tekst te lezen.
Mijn eerste leeservaring van De Toverberg was vooral gekleurd door Naphta en Settembrini, omdat hun twistgesprekken wellicht het beste aansloten bij de onrust die ik zelf ervaarde. 1989 werd gevierd als het einde van een oorlog die ik niet had meegemaakt. De jaren die op de bevrijding volgden zaten in de greep van een gelatenheid die er helemaal niet op wees dat we in een nieuwe tijd terechtgekomen waren. Dezelfde oude verhalen gingen geruisloos door. Ze klonken minder luid en kenden minder begenadigde vertolkers. Het was dus relevant (ja, zo’n afstandelijk woord is hier op zijn plaats) om terug te grijpen naar de wereld die we langzaam aan het verlaten waren. Meestal won de ‘Zivilisationsliterat’ (Lodovico Settembrini dus) in mij het pleit en dacht ik dat we ons eindelijk uit de wurggreep van het totalitarisme en de politieke religies hadden gered, dat we met beide voeten op de grond stonden, dat we op weg waren naar een liberale democratie waarin technologie en welvaart alle conflicten zouden oplossen. Op andere momenten dacht ik dat de hele humanistische erfenis naar de verdoemenis ging, dat het allemaal om het even was en dat retorische spitsvondigheden zouden volstaan om te overleven. Dat was de Leo Naphta in mij.
Pas veel later heb ik begrepen dat De Toverberg geen heemkundig literair monument is dat een voorbije toestand verbeeldt, en op die manier nuttig kan zijn als didactisch materiaal, zij het in fragmentvorm, omdat de tekst onleesbaar lang en complex is . In menig opzicht is onze tijd nog steeds die van Thomas Mann, niet alleen omdat de politieke conflicten van honderd jaar geleden zich klakkeloos zouden herhalen, maar wel omdat de betekenis van modern zijn eigenlijk niet is veranderd: een kluwen van onverzoenbare tegenstellingen dat ons verleidt tot tijdverlies (socials, consumeren, gamen, relationeel constructivisme) en doet vermoeden dat ascese of ontlediging redding kunnen brengen. Een zeven jaar lang durende therapeutische sessie, zoals die in De Toverberg wordt beschreven, lijkt me de natte droom van velen.
Harold Polis (1970) is essayist en cultureel ondernemer. Hij was intendant van het festival Barokke Influencers (2023). Als uitgever richtte hij voorheen mee Meulenhoff/Manteau, De Bezige Bij Antwerpen en Polis op. Hij was medesamensteller van de Wereldgeschiedenis van Vlaanderen en de Brieven van Gerard Walschap, en bracht edities uit van onder andere Marnix Gijsen, Louis Paul Boon en Jef Geeraerts. Hij publiceerde de essaybundel Autonomie en andere verhalen voor kinderen van onze tijd en schrijft onder meer voor De Standaard. Tijdens de coronacrisis publiceerde Het zoekend hert een tweetalig boekje met zijn essay De kamer als kosmos / The Room as Cosmos. Daarin reflecteert hij filosofisch-idealistisch, post-corona en toekomstgericht.
FOTO 1: Harold Polis in de zomer van 2024, op de Hahnenkamm, in Reute (Oostenrijk), met een zeker geloof in de toekomst een duwtje aan de nieuwe generatie gevend.
FOTO 2: Harold Polis als de gedistingeerde cultuurmens, essayist en curator die hij ook is.
—
JEROEN VANHESTE: HOE HANS CASTORP MIJ IN DE ALPEN DE MIDDENWEG WEES
“Twintig jaar geleden had ik tijdens een skivakantie in de Oostenrijkse Alpen De Toverberg bij me. Ik werkte destijds aan een proefschrift over het Europese humanisme ten tijde van het interbellum en had de roman meegenomen omdat het me passend leek deze tussen besneeuwde bergen uit te lezen. En zo las ik in een skihut hoe Hans Castorp in een sneeuwstorm verdwaalt, half bewusteloos raakt en in die toestand een visioen krijgt van ‘een nieuwe menselijkheid’. Hij stelt zich die voor als een middenweg tussen ratio en gevoel, tussen individu en gemeenschap, tussen Apollo en Dionysos.
Wat destijds in de skihut tussen de bergen grote indruk op mij maakte, en dat nog steeds doet, is hoe Thomas Mann via de gesprekken van de personages in De Toverberg zowel de gevaren van het Duits-romantische denken als de onmacht van het steriele humanisme voor ogen stelt. Enerzijds is er de onweerstaanbare maar levensgevaarlijke aantrekkingskracht van het irrationalisme, het diepe gevoelsleven en de dionysische levenslust, met Clawdia Chauchat, Leo Naphta en Pieter Peeperkorn als exponenten; en anderzijds is er de door en door brave Lodovico Settembrini die in ronkende bewoordingen spreekt over rede en vooruitgang, maar machteloos toekijkt terwijl Europa afglijdt naar een verwoestende oorlog.
Zowel in zijn essays en toespraken alsook in zijn romans onderzocht Thomas Mann het wezen van de Europese cultuur, dat in zijn ogen gevonden kan worden in een synthese van Verlichting en Romantiek, een samensmelting waarbij een geloof in de rede, universele morele waarden en de mogelijkheid van vooruitgang hand in hand gaan met een besef van de donkere en tragische kanten van de menselijke conditie. Dostojevski, maar met mate: dat is de titel van een van zijn essays, met een knipoog naar F. M. Dostojevski’s onovertroffen, maar soms al te uitbundige, aandacht voor de duistere kanten van de mens.
Wat Thomas Mann zocht en vond in De Toverberg is een nieuw soort humanisme, dat het midden houdt tussen deze twee uitersten: aan de ene kant een al te naïeve en optimistische mens- en cultuuropvatting die de mogelijkheid van redelijkheid en vooruitgang kritiekloos omarmt, en aan de andere kant een denken dat de irrationalistische, donkere en tragische zijden van het menselijk gedrag overbenadrukt. In toespraken en essays heeft Thomas Mann steeds benadrukt dat Hans Castorp kiest voor ‘het midden’. In zijn visioen in de sneeuw ziet deze een via media tussen Naphta en Settembrini, een midden ‘tussen losbandigheid en rede […] tussen mystieke gemeenschap en winderig individualisme’.
Bijna een eeuw na Hans Castorp vond ik in zijn spoor in de sneeuw van de Alpen datgene wat sindsdien ook mijn eigen basishouding is gebleven: die van een midden dat streeft naar gematigdheid, tolerantie en compromissen en dat ieder fanatisme en alle extremen wantrouwt. Ik geloof dat Manns ideeën over een ‘humanisme van het midden’ als moreel kompas voor het Westen, actueler en urgenter zijn dan ooit in onze tijd van zowel interne verscheurdheid en polarisatie alsook van geopolitieke instabiliteit. Het is een denken dat benadrukt wat alle mensen gemeenschappelijk hebben in plaats van wat hen onderscheidt en dat daarmee zowel in zichzelf gekeerde en populistische vormen van conservatisme verwerpt, alsook de radicale vormen afwijst van een identiteitsdenken dat de nadruk legt op de verschillen tussen mensen in plaats van op wat hen bindt. Om niet opnieuw ten prooi te vallen aan catastrofale interne en externe conflicten, lijkt het Westen bovenal nood te hebben aan de gematigde stem van het redelijke midden – maar net als de sneeuw in de Alpen, wordt die stem serieus bedreigd door een snel veranderend klimaat.”
Jeroen Vanheste, cultuurwetenschapper, doctor in de filosofie en voormalig schaker. Docent filosofie aan de Open Universiteit. Tot zijn werkgebieden behoren cultuurfilosofie, de interacties tussen filosofie en literatuur, en het filosofische denken over mentale gezondheid. Auteur van onder meer Humanisme en het Avondland (2007), Guardians of the Humanist Legacy (2007), De wijsheid van de roman. Literaire antwoorden op filosofische vragen (2016), Denkende romans. Literatuur en de filosofie van mens en cultuur (2017) en Animo. Een kleine filosofie van het spelende leven (2020).
FOTO 1: Jeroen Vanheste in 2009, vlakbij de skihut in Serfaus (Tirol, Oostenrijk), waar hij enkele jaren eerder De Toverberg uitlas.
FOTO 2: Jeroen Vanheste in 2024.
—
IGNAAS DEVISCH: DE DREIGENDE WINTER VAN THOMAS MANN
In zekere zin is De Toverberg de opponent van Kafka’s Voor de wet. In het laatste verhaal wil iemand ergens binnen en dat lukt hem niet. In het eerste verhaal wil iemand naar buiten en dat lukt hem niet. Franz Kafka houdt het zeer kort. Thomas Mann had een pak meer woorden nodig om zijn universum tot stand te brengen. En toch is het moeilijk om te kiezen wat het meest tot de verbeelding spreekt.
Die keuze moeten we natuurlijk niet maken en hier al zeker niet want in deze gaat het om De Toverberg, een boek dat ik als jonge student las en daarna regelmatig opnieuw ter hand nam. Nu was het enige tijd geleden en dan is het altijd fijn om je eigen notities te lezen en je te herinneren hoe je als 22-jarige dit meesterwerk probeerde te vatten.
Van alle woorden en zinnebeelden die in De Toverberg aan bod komen, en die ik me herinnerde zonder mijn notities in te kijken, springt het werkwoord ‘temperaturen’ er bovenuit. Het woord staat symbool voor het sanatoriumleven waar Hans Castorp in feite niets te zoeken had maar er niettemin zeven jaar lang zou verblijven. En dus zal zijn temperatuur ontiegelijk veel keren zijn opgemeten. Maar de temperatuur die bij hem wordt opgemeten, is natuurlijk de metaforische temperatuur van de wereld. Thomas Mann schreef het boek toen de wereld letterlijk in brand stond. En kijk, we zijn honderd jaar verder en er zijn goede redenen om bezorgd te zijn over de volgende wereldbrand. Die dreiging, die in de vele gesprekken in De Toverberg aan bod komt, is zo reëel als de voorbije pandemie dat was. Een vonkje, een kruimel – misschien zelfs de ‘kruimel’ op de rok van het ‘universum’ waarover Lucebert het had – is voldoende om de volgende zin uit de dialoog tussen Castorp en Settembrini bewaarheid te laten worden:
‘Deze nazomer is bedrieglijk; over een uur kan het volop winter zijn’ (p. 314).
Als de periode na de val van de Muur zich aankondigde als een nazomer, dan is de winter al meerdere keren aangebroken: met de aanslagen van 9/11, met de inval van Poetin in Oekraïne en nu met de installatie van een oligarchie in de meest leidende democratie na de tweede wereldoorlog.
Als de winter aanbreekt, is ook dát een goede reden om De Toverberg te herlezen. Of voor het eerst te lezen. Hoewel je bij Thomas Mann altijd een beetje de indruk hebt dat je terechtkomt in een wereld waar je al eens bent geweest. Een wereld waar je net als Hans Castorp niet makkelijk opnieuw uitstapt.”
Ignaas Devisch is hoogleraar medische filosofie en ethiek aan de Universiteit Gent. Hij is essayist, columnist bij De Standaard en veelgevraagd commentator in de media en het publieke debat. De jongste jaren publiceerde hij achtereenvolgens: Ziek van gezondheid (2013), Rusteloosheid (2015), Het empathisch teveel (2017), De naakte waarheid (2018), Inleiding tot de medische filosofie (2018), Doordenken over dooddoeners – met Jean Paul Van Bendegem (2019), Zijn er nog vragen? (2020), Vuur (2021), Een kleine filosofie van grote emoties (2023) en We informeren ons kapot. Een pleidooi voor onwetendheid (2024).
FOTO 1: Filosoof Ignaas Devisch, altijd zoekend en op trektocht. Fotografie: Titus Simoens.
FOTO 2: Professor Ignaas Devisch, altijd geïnteresseerd en aandachtig. Fotografie: Thomas Sweertvaegher, voor Klasse.
—
JEAN PAUL VAN BENDEGEM: APOCALYPTISCHE GEVOELENS TIJDENS EEN HITTEGOLF IN SCHOTLAND
“De Toverberg was een compagnon de route op reis in de Schotse Hooglanden, ondertussen meer dan veertig jaar geleden met mijn toenmalige partner. Zij was de avontuurlijke, ik was de huismus, tijdelijk getransformeerd in reisduif. Met de wagen want zij reed en ik las kaart. Gedurende drie weken van locatie naar locatie, van een cottage naar een portiersloge van een gigantisch domein met bijpassend kasteel. Er waren mooie overeenkomsten met de spelers op de Toverberg: ook wij hebben veel gewandeld door berg en dal, in een indrukwekkende natuur, veel gepraat en gediscussieerd. Maar er was ook een waanzinnig verschil: daar waren we in het noorden van Schotland, vergezeld van een hittegolf in volle zomer (waarvoor, ietwat MontyPythonesque, de Schotten zelf zich excuseerden!). Hyperactief tijdens de dag, de hitte negerend (niet altijd verstandig, om eerlijk te zijn), uitpuffend en uitgeput in de avond. Het juiste moment om die andere berg van Thomas Mann te beklimmen, van negen tot middernacht. Bij het schrijven van deze woorden dacht ik, ik haal het boek erbij. Maar tot mijn verbazing, zelfs lichte verbijstering, staat het niet meer in de rekken. Een lichtblauwe kaft, dat weet ik nog zeer goed. Ik vermoed dat bij het uit elkaar gaan en bij het verdelen der materiële goederen, een tiental jaren later, het boek bij haar is terechtgekomen. (De twijfel slaat toe, misschien was het wel haar boek.) Dus ga ik af op mijn geheugen en wat naar boven komt zijn twee zaken: aan de ene kant de intrigerende gesprekken tussen Naphta en Settembrini met de rampzalige afloop en aan de andere kant de spiritistische séance die bij mij een apocalyptisch gevoel opwekte. Geen twee gescheiden zaken maar wel innig verbonden. Hoe vaak heb ik niet in gedachten Hans Castorp proberen te waarschuwen: ga weg, verlaat dat onzalige oord, nu het nog kan, ga niet mee in de afdaling van het redelijke, van het betoog, van het argumenteren naar een sprong in de irrationaliteit van een séance. Het gaf mij koude rillingen in een paradoxale omgeving, een hittegolf in het Schotse hooggebergte. En toch had ik het koud. Dat is wat grootse literatuur met een mens kan doen, wanneer de verbeelding krachtiger wordt dan de werkelijkheid.”
Jean Paul Van Bendegem (1953) is een Belgische filosoof, wiskundige en professor emeritus, bekend van radio, televisie en andere media. Hij was hoogleraar aan de VUB, directeur van het Centrum voor Logica en Wetenschapsfilosofie en gastprofessor aan Universiteit Gent. Op vlak van levensbeschouwing noemt hij zichzelf ‘een spiritueel atheïst’. Hij is vooraanstaand lid van de Vrijmetselaarsloge. Hij geeft uiterst graag en vaak lezingen over uiteenlopende thema’s: wiskunde, logica, atheïsme, filosofie, Sherlock Holmes en humor, onder meer. Hij publiceerde onder meer Tot in der eindigheid (1997), Over wat ik nog wil schrijven (2009), Hamlet en entropie (2009), De Vrolijke Atheïst (2012), Elke 3 seconden (2014), Verdwaalde stad (2017), Doordenken over dooddoeners – met Ignaas Devisch (2019), Wijs, grijs en puber (2020), het meesterstuk Geraas en geruis (2022) en recent – met Rodolf Hecke: Hoe ruw is de steen. Anatomie van de vrijmetselarij in Vlaanderen (2024).
FOTO 1: Het bureau van Jean Paul Van Bendegem, door hemzelf gefotografeerd op 29 november 2024. Met zijn agenda, een stukje computer en printer, een stukje bibliotheek en zijn privétuintje. Aan de rechterkant: een outprint van de kaft van De Toverberg (‘om de eenvoudige reden dat ik blijkbaar mijn exemplaar niet meer heb’). Aan de linkerkant: een foto met een ‘re-enactment’ van Caravaggio’s schilderij De ongelovige Thomas. ‘Ook professor Rik Pinxten is te herkennen,’ aldus de filosoof-fotograaf. ‘Het verband tussen beiden is Thomas: Thomas Mann aan de ene kant en de Ongelovige Thomas aan de andere kant. Het leek mij mooi samen te gaan.’
Foto 2: Jean Paul Van Bendegem met ernstig-ironische blik, behoorlijk kenmerkend voor deze diepzinnige en toch zo speelse denker.
—
RIK PINXTEN: DEKOLONISEREN EN EINDELIJK MONDIAAL DENKEN
“De Toverberg kwam slechts een tiental jaar geleden op mijn pad. Dat gebeurde na een leven van studie, onderzoek, besef van de culturele (westerse) context waarin ik en zeer veel filosofen en wetenschappers leven. Thomas Mann schetst die herkenbare context op een intern kantelpunt (van continentaal Europees naar ‘westers’ angelksaksisch), en ik denk dat ik dat verhaal en diepe inzicht niet zou begrepen hebben op jongere leeftijd. Sinds ik het boek las denk ik er veel aan, wekelijks, en spreek ik er ook over met verschillende vrienden. Mijn interpretatie wordt wel door hen herkend, maar blijkt soms toch verrassend. Ik vind het, misschien na mijn vele omzwervingen elders, evident. Vanuit dat besef en inzicht is dan de volgende stap mogelijk, denk ik: dekoloniseren en eindelijk mondiaal denken.”
Rik Pinxten (1947) staat bekend als antropoloog en hoogleraar. In 1976 behaalde hij bij Etienne Vermeersch (UGent) een doctoraat in de moraalwetenschappen. Aan dezelfde universiteit werkte hij als onderzoeker culturele antropologie en vergelijkende religiestudie. Hij deed onder meer veldwerk bij de Navajo-indianen (VS) en pleit voor multiculturele dialoog. Hij nam bestuursfuncties op bij het Humanistisch Verbond en de UGent. In 2004 kreeg hij de Arkprijs van het Vrije Woord voor zijn boek De Artistieke Samenleving. Tot zijn talrijke publicaties behoren onder meer Culturen sterven langzaam: over interculturele communicatie (1999), De grote transitie: gesprekken tussen een gelovig arts en een antropoloog zonder God (2007), Mensen. Een inleiding in de culturele antropologie (2009), Goddelijke fantasie: over religie, leren en identiteit (2000), Het plezier van het zoeken. Ideeën voor de actieve burger (2011), Klein protest (2013), Schoon protest (2014), De eeuw van onze kinderen (2016), Het nieuwe vertrouwen (2018), Kuifje wordt volwassen (2019) en Humanisme in woelige tijden (2021). In 2025 verschijnt van zijn hand Een eerlijke nieuwe wereld. Intussen wordt hij betiteld als een zoekende levensloopdenker die poogt te evolueren op basis van telkens nieuwe inzichten.
FOTO 1: Het omslagbeeld op de cover van Humanisme in woelige tijden (2021) is niet toevallig een overweldigend, levensgroot kunstwerk van de bevriende artiest Camiel Van Breedam: De laatste dag, als het heidens oog vol is. Deze geëngageerde en gedreven kunstenaar ontwierp dit assemblagebeeld omstreeks 2010 in samenspraak met de Belgische dichter Roger M.J. de Neef.
FOTO 2: Professor Rik Pinxten in zijn woonhuis, met symbolische souvenirs uit zijn vorige leven als antropoloog.
—
LUDO ABICHT: WIE WORDT HIER BETOVERD?
“In The Magician, een indringende ‘biografie’ van Thomas Mann aan de hand van de verwevenheid van zijn leven en werk uit 2021, beschrijft de Ierse auteur Cólm Toibín de verhouding tussen Thomas Mann en het nieuwe Duitsland na de ondergang van het Tweede keizerrijk in 1918. Samengevat zegt hij dat Thomas Mann van nu af aan in drie parallel-Duitslanden leefde: ten eerste het Duitsland van de linkse politieke en moreel opstandige revolte, zoals die hartstochtelijk verdedigd werd door zijn rebelse dochter Erika en haar broer Klaus: ‘Het was wanordelijk en respectloos, met de bedoeling de vrede te verstoren. Het leefde alsof de wereld opnieuw moest worden uitgevonden en de wetten moesten worden weggeworpen en opnieuw gemaakt. (…) Het tweede Duitsland werd bevolkt door een massa mensen van middelbare leeftijd die de winternachten gebruikten om romans en gedichten te lezen; zij vulden fora en theaters om zijn lezingen te horen of hem uit zijn werk te horen voorlezen. (…). Het derde Duitsland was het dorp Polling, waar zijn moeder woonde. Daar was er niets veranderd. Hoewel er jonge mannen in de oorlog gevochten hadden en er velen van hen gedood of gekwetst werden.’
Thomas Mann, die nog aan het begin van de Groote Oorlog de vanzelfsprekende superioriteit van de Duitse cultuur verdedigd had, was door de oorlog totaal veranderd. Niet zo politiek radicaal als Erika en Klaus en hun vrienden, maar radicaal genoeg om de diepe en groeiende haat van de opkomende nazi’s tijdens zijn lezingen te voelen. De Saalschlachten, zoals die door de nationaalsocialisten georganiseerde acties tegen Thomas Mann en andere ongewensten genoemd werden, bereikten hun doel, tot Mann de lezingenreeks voor bekeken hield en wijselijk Hitlerduitsland verliet om zich in de VSA te vestigen. Zoals zijn leven lang het geval geweest is had zijn realisme, dat geen detail onbesproken liet, haarfijn de achtergrond van de situatie in het naoorlogse Duitsland gevat. Nochtans was dit het beschaafde, democratische, zijn romans lezende Duitsland waar hij zich best had kunnen thuis gevoeld hebben, indien het niet een generatie te laat gekomen was. Het derde, romantische en idyllische Duitsland dat hij nochtans in Die Buddenbrooks pijnlijk scherp had beschreven en dat je nog in afgelegen bergdorpen in Beieren kon vinden, was intussen tot de folklore verworden die ook vandaag nog als het ware, wezenlijke Duitsland aan Amerikaanse en Japanse toeristen verkocht wordt.
In deze eerste zin was Thomas Mann zelf de tovenaar die met zijn eigen naturalistische creaties geconfronteerd werd en die er de charmes en de onderliggende onmenselijkheid van aangekaart had. De notabelen van Lübeck, die dit boek als een briljante aanval op hun wezen en waarden beschouwden, hadden gelijk.
Het ‘magische’ in het werk van Thomas Mann bestaat niet zozeer uit de lichtjes karikaturale figuren die hij evoceert, van de leden van de Buddenbrooks dynastie tot de tovenaar in Dood in Venetië en bepaalde artsen in het sanatorium, maar uit hun griezelige, soms ijzingwekkende herkenbaarheid door lezers over heel Europa en, later, over een groot deel van de wereld. Uiteraard zijn en blijven het onvergetelijke karakters en situaties die altijd wel een band bewaren met de door hem beleefde realiteit, maar die, akelig genoeg, ons ook raken.
Toen ik in de jaren 1970 de kans kreeg om aan het kleine Antioch College in Ohio een cursus te geven die daar ‘Culturele Stromingen’ en elders ‘History of Ideas’ genoemd werd, aarzelde ik geen ogenblik, onder meer omdat een opvallend hoog percentage van de studenten kinderen en kleinkinderen waren van Europese vluchtelingen uit het Europa van de ‘waarden en normen’ die Toibin als ‘het tweede Duitsland’ beschrijft. Ze lazen De Toverberg dus eerder als een kroniek van een wereld die hun grootouders en hun ouders en, waarom niet, zijzelf hadden kunnen beleven, indien Hitler en WO II dat niet verhinderd had. Zo hadden velen van hen thuis nog bestek, schilderijen, muziek en culturele waarden die zó in scènes uit De Toverberg hadden kunnen gebruikt worden: in Gotische letters gedrukte boeken die ze niet verstonden maar die vol respect als een ‘erfstuk van de familie’ (heirloom) bewaard werden. Dat waren slechts de opvallende uiterlijke tekenen van hun vaak onderbewuste (waar zou die term vandaan komen?) band met het verleden.
Het kwam erop neer dat ik jarenlang met mijn boekenwijsheid in de schaduw gesteld werd door die honderden voorwerpen, namen, referenties, spreuken, liederen en wijsheden die de vlucht naar de VS overleefd hadden en ik me een beetje als een onwennige genodigde aan lichtjes beschadigde maar oorspronkelijk rijke tafelen voelde, waarvan de eigenaars zelf niet goed wisten wat dit allemaal betekende of ooit betekend had.
En zo kwamen wij langzamerhand tot het besef dat deze monumentale roman in feite een klassieke Bildungsroman was, op de eerste plaats voor Hans Castorp en de auteur, maar ook voor de vele generaties na hen. Met dit verschil dat de inhoud van die ‘vorming’ niet zozeer verzorgd werd door Kant, Goethe, Schiller en Lessing, maar door de enigszins verzuurde maar ongenadig scherpe observator Arthur Schopenhauer.”
Ludo Abicht (1936) is classicus, filosoof en doctor in de Germaanse filologie. Hij promoveerde op de Praagse Joods-Duitse auteur Paul Adler. Hij publiceerde meer dan 20 boeken, waarvan meerdere over het jodendom. Hij doceerde literatuur en filosofie in de VS en Canada en aan de UAntwerpen en Hogeschool Antwerpen. In 1998 werd Ludo Abicht de Orde van de Vlaamse Leeuw uitgereikt. Voor Intelligente emotie ontving hij in 2001 de Arthur Cornetteprijs en de Arkprijs van het Vrije Woord. De jongste jaren verschenen van hem: Het lunapark en andere plekken. Autobiografisch materiaal (2008) De haan van Asklepios (2010), Voorbij het atheïsme (2011), Interculturaliteit (2011), Democratieën sterven liggend. Kritiek van de tactische rede (2014), De Bijbel. Een vrij zinnige lezing (2016), De eeuwige kop van Jood (2020), Desalniettemin. Over Joodse wijsheid en humor (2020) Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons (2021), Israël/Palestina. Tweespraak over oorzaken en oplossingen (2023).
FOTO 1: Ludo Abicht, ergens in de Verenigde Staten, waar hij jarenlang doceerde.
FOTO 2: Ludo Abicht in zijn woonruimte, in Antwerpen.
—
WORDT VERVOLGD!
VERGEET INTUSSEN NIET TE RESERVEREN VOOR ONZE LIVE-AFLEVERING VAN ‘THE MIX OF MINDS’! OP ZONDAG 15-12-2024 OM 15 UUR, IN ‘HET ZOEKEND HERT’, KONINKLIJKLAAN 43, BERCHEM-ANTWERPEN. MET 10 LIVE GETUIGENISSEN OVER ‘DE TOVERBERG’. SPREKEN ONDER MEER: PASCAL GIELEN – BART LOOS – HANS-WERNER AM ZEHNHOFF – ELS SNICK – CHRIS VAN CAMP ( FOTO) EN VIJF ANDERE BEVOORRECHTE GETUIGEN. VIND ALLE INFORMATIE VIA DEZE LINK. EN RESERVEER DAN TIJDIG VIA HETDANSENDEDENKEN@GMAIL.COM.